De geschiedenis van madame Bonheur

Den Haag, augustus 1954, Hotel Les Aristocrats
Pas als Elisabeth Lafeber al in de kamer van het hotel staat die ze moet opruimen en schoonmaken, bedenkt ze dat ze in haar haast vergeten is om te kloppen. Voor ze zich om kan draaien en terug kan lopen om dit alsnog te doen, staat ze oog in oog met meneer Gérard. Dat ze nu net bij hem de kamer moest inlopen! Ze heeft hem al een paar keer in de ontbijtzaal gezien als ze daar tijdens haar ochtenddiensten werkte. De eerste keer dat ze hem aansprak met ‘monsieurr’, zei hij meteen dat hij ‘gewoon Gérard heet’ en vroeg hij haar naam. Ze had gestameld dat het niet mocht, de gasten bij hun voornaam aanspreken. ‘Vooruit, meneer Gérard dan, is dat formeel genoeg madame Elisabeth?’ Hij had haar vrolijk aangekeken en blozend had ze ja geknikt. Een zelfde blos voelt ze nu opkomen.
‘Bonjour,’ begroet hij haar met een brede lach op zijn knappe gezicht.
‘Oh … excusez moi monsieur … ik, eh, ik …’ stamelt ze.
‘Ben vergeten te kloppen?’ vult hij lachend aan.
Ze knikt verlegen en voelt hoe ze nog roder wordt als ze hem met een schuin oog aankijkt. Hij heeft alleen een handdoek om zijn middel en Elisabeth durft hem niet goed aan te kijken.
‘Kom maar verder hoor, ik kleed me wel aan in de badkamer.’
Elisabeth twijfelt. Is het niet beter om eerst een volgende kamer te doen?
‘Ik vind het geen probleem, kom vooral verder.’
Elisabeth besluit naar binnen te gaan en de kamer nu op te ruimen. Het is een drukke dag, met veel vertrekkende gasten en een zieke collega, zo verspilt ze tenminste geen tijd. Voor meneer Gérard aangekleed en wel uit de badkamer komt, is ze al klaar met schoonmaken en stofzuigen. Nu alleen de badkamer nog…
‘Dat heb je vaker gedaan.’
Ze schrikt op als ze zijn stem vlak achter haar hoort en laat bijna de prullenbak die ze net leeg heeft gegooid uit haar handen vallen.
‘Niet schrikken, ik bijt niet. Weet je wat, ik ga wel ontbijten, dan kun je ongestoord verder gaan. Jammer dat ik je vanochtend niet zie dan, in het restaurant bedoel ik.’
Opgelucht verdwijnt Elisabeth in de badkamer om daar haar schoonmaakronde te vervolgen.
Drie kwartier en vier kamers later, komt Elisabeth hem weer tegen in de gang. Ze groet en wil doorlopen, maar hij houdt haar staande.
‘Sorry dat ik je van je werk houd, volgens mij hebben jullie het druk. Maar ik ben op zoek naar iemand die me een dag de stad kan laten zien. En die ook nog Frans spreekt. Nu vroeg ik me af…’
Hij kijkt haar onderzoekend aan.
Wat zou hij van haar willen? Zenuwachtig kijkt Elisabeth van hem weg. Ze krijgt het steeds warmer en ze voelt dat ze weer aan het blozen is.
‘Wat ik wil vragen, zou jij me rond kunnen leiden? Of kunnen ze je hier geen dag missen?’
‘Nou morgen is mijn vrije dag. Maar eh… ik moet dat wel even aan mijn tante vragen hoor, of ze dat goed vindt.’
Wat zegt ze nu? Wat zal hij denken? Dat ze zelf niets mag beslissen? Mag ze eigenlijk wel met een gast van het hotel op stap gaan?
Hij lacht en zegt dat hij dat wel begrijpt.
‘Zal ik je straks naar huis brengen? Dan kan ik je tante ontmoeten en haar zelf om toestemming vragen.’
Met een inmiddels vuurrood gezicht mompelt Elisabeth dat ze om half vier klaar is.
‘Dan zie ik je dan bij de receptie. Tot straks Elisabeth.’
Hij lacht nog een keer en loopt dan door, Elisabeth verlegen achterlatend.
Om half vier staat Elisabeth zenuwachtig bij de receptie. Zou hij het echt hebben gemeend, of maakte hij maar een grapje? Maar nee, daar ziet ze hem al aankomen. Iedere keer dat ze hem ziet lijkt hij knapper. Waarom zou hij hier eigenlijk zijn? De meeste gasten in Les Aristocrats zijn veel ouder dan hij. Zou hij op vakantie zijn? En waarom dan alleen? Hij lacht als hij haar ziet en ze voelt hoe ze weer begint te blozen. Zo heeft ze nog niet eerder op iemand gereageerd.
‘Gelukkig, je bent er. Ik vroeg mij af of je wel zou komen. Want het was misschien wel een brutale vraag van mij, of je me wilde rondleiden door Den Haag. Waar woon je?’
‘In Marlot, Het is wel een stukje lopen, ongeveer vijfenveertig minuten. Het is een mooie route, via het Haagse Bos.. Onderweg kan ik u dus alvast wat laten zien…’
Elisabeth denkt er achteraan ‘… voor het geval mijn tante nee gaat zeggen.’
‘Zeg alsjeblieft je tegen mij. Zo oud ben ik niet hoor.’
‘Ik zal het proberen. Maar in het hotel kan dat echt niet, dan krijg ik moeilijkheden. Is het niet te ver lopen? We kunnen ook een tram nemen en alleen het laatste stuk lopen?’
Gérard lacht. ‘Zeker niet. Het is een prachtige dag en thuis wandel ik ook overal naar toe.’
Voor ze kan nadenken of het wel beleefd is om te vragen, flapt Elisabeth eruit ‘En waar komt u zelf dan eigenlijk vandaan? En je dus, waarom kom je vandaan?’
‘Uit de omgeving van Bordeaux. Een wijnstreek in het zuiden van Frankrijk. Het afgelopen jaar woonde ik in Parijs. Voor mijn studie.’
‘O Parijs,’ zucht Elisabeth gelukzalig, ‘daar hoop ik ooit te gaan wonen.’
‘Het is de meest romantische stad op aarde, tenminste dat zeggen ze. Maar ken je de stad dan, als je er wilt gaan wonen?’
Elisabeth knikt. Als jong kind is ze met haar vader naar Parijs geweest, voor het eerst naar het land waar zijn voorouders vandaan kwamen. Later is ze ook met haar oom en tante een paar dagen in Parijs geweest, op bezoek bij familie. Toen wist ze het zeker: op een dag zou ze daar gaan wonen. Het was een van haar redenen om in Les Aristocrats te willen werken: de grote hoeveelheid Franse gasten. Zo kon ze de taal oefenen en wie weet zou ze iemand tegenkomen die haar aan een baan kon helpen als gouvernante.
‘Ken je het vroeg ik? Je leek even heel ver weg.’
Elisabeth vergeet haar verlegenheid en vertelt honderduit over de reis naar Frankrijk, de dagen in Parijs en haar wens daar heen te gaan en als gouvernante te werken. Pas als ze voor de deur van het huis staan waar ze met haar oom en tante woont, stopt ze met praten. Ze opent de deur en gaat hem voor, richting de studeerkamer, waar haar tante rond deze tijd van de dag meestal te vinden is. Elisabeth aarzelt heel even voor de deur, maar klopt dan en loopt naar binnen. Haar tante kijkt op en lacht haar toe.
‘Fijne dag gehad in het hotel lieve? O, wie heb je meegebracht?’
‘Tante, dit is een gast van het hotel. Hij eh, komt uit Bordeaux en eh, hij verblijft in het hotel sinds een paar dagen.’
‘Gérard, aangenaam.’
‘Enchanté Monsieur, een landgenoot. Uit Bordeaux, dan komt u vast voor mijn man, om zaken te doen? U zit in de wijnhandel neem ik aan?’
‘Dank u voor het warme welkom mevrouw. Mijn moeder heeft inderdaad een wijngaard. Zelf studeer ik inmiddels in Parijs, rechten. De interesse in wijn is er wel, tenminste in de handel in wijn. Maar het bestuderen van de wijngaard laat ik voorlopig graag aan mijn moeder en haar echtgenoot over. Maar wie weet kunnen uw man en ik tot zaken komen.’
‘Mag ik u wat aanbieden, terwijl we wachten op mijn man? Hij kan ieder moment thuis zijn.’
Verbaasd gaat Elisabeth hen voor naar de woonkamer. Zou ze het verkeerd begrepen hebben? Wil hij eigenlijk gewoon zaken doen? Maar als ze de wijn inschenkt voor hem en haar tante, hoort ze hem de vraag stellen.
‘Waar ik eigenlijk voor kom, of beter gezegd waar uw nichtje mij voor mee naar huis heeft genomen, is omdat ik een gids zoek om mij door Den Haag en Scheveningen rond te leiden. Uw nichtje spreekt zo goed Frans, dat ik me afvroeg of zij me wat van de stad kan laten zien. Ze stelde voor dat ik dit aan u zou voorleggen.’
Haar tante lacht en draait zich om naar Elisabeth. Ze schakelt over naar het Nederlands en vraagt ‘wil je dat lieve? Het is natuurlijk goed voor je contacten in Frankrijk, als je besluit daar naartoe te gaan. Maar als je geen zin hebt… Of zal ik meegaan? Ja dat is misschien wel een goed idee. Dan kan ik achterhalen wie deze familie precies is en wat voor kansen jou dit biedt.’
Zonder het antwoord van Elisabeth af te wachten, draait ze zich om naar meneer Gérard en zegt dat ze de uitnodiging graag aanneemt.
‘Voor mijn nichtje en mij dan, want u samen op pad laten gaan… dat is niet heel behoorlijk. Dat begrijpt u ook wel.’
Elisabeth moet moeite doen om haar lachen in te houden. Haar tante heeft haar nog nooit vergezeld op welke afspraak met een vriend of vriendin dan ook. En wat behoorlijk is, daar trekt ze zich meestal weinig van aan. Klasgenotes van de HBS fluisteren achter haar rug om wel eens over ‘die feministe,’ alsof het een vies woord is. Haar tante brengt de meeste dagen van de week door bij de vrouwenbeweging.
Ze hoort meneer Gérard instemmen en ze meent iets van teleurstelling in zijn stem te bespeuren. Haar tante spreekt met hem af dat hij zich de volgende dag om tien uur meldt. Niet veel later vertrekt hij, zonder haar oom gesproken te hebben.
‘Zo vertel eens, hoe goed ken je deze jongeman eigenlijk?’
Tante kijkt haar nieuwsgierig aan.
‘Niet al te goed,’ antwoord Elisabeth en vertelt over de paar keer dat ze hem in het restaurant zag en natuurlijk over die ochtend. Haar tante lacht.
‘Het lijkt me een keurige man. En als hij Parijs goed kent… misschien heeft hij nog goede adviezen, of de juiste contacten. Wie weet kan hij er voor zorgen dat je bij een goede familie als gouvernante kunt beginnen. Maar je vindt hem leuk?’
Elisabeth voelt dat ze nog roder wordt. Haar tante knikt en slaat haar arm om Elisabeth heen.
‘Het werd tijd, ik heb je nog nooit over een man gehoord. Als hij zo leuk blijft, hoop ik dat er nog genoeg tijd over is voor je om hem deze zomer beter te leren kennen. Ah, daar is je oom. Eens horen of hij de familie uit Bordeaux misschien al kent.’
© Astrid Habraken – alle rechten voorbehouden. Madame Bonheur – een Haagse roman verschijnt in 2023 in eerste versie in feuilletonvorm. Iedere aflevering is gecorrigeerd, schrijf- en tikfouten voorbehouden. In 2024 zal een complete, waar nodig herschreven versie verschijnen in boekvorm. Fysiek, dan wel als e-book.
0 reacties