
Het duurt nog twee weken tot Elisabeth fysiek zo is aangesterkt dat ze naar de begraafplaats kan. Charlotte begeleidt haar naar het grafje van haar zoon. Er staat een klein wit kruis, zonder naam erop.
‘Hij is niet gedoopt, volgens onze tradities krijg je dan een anoniem graf.’
Elisabeth knikt. Het kindje dat er niet had mogen zijn. Maar nu het er niet is, weet ze dat ze het de rest van haar leven zal missen.
‘Ik zou hem naar onze vaders hebben vernoemd. Allebei te vroeg overleden. Misschien heb ik hem daarmee wel vervloekt. Of nog meer vervloekt.’ Het is voor het eerst dat Elisabeth deze gedachte hardop uitspreekt.
‘Zo mag je niet denken. Soms gebeurt dit, niemand weet waarom precies. Ik ken je nog niet zo lang, maar je bent geen slecht mens, integendeel. Je hebt alleen een hoop te verduren gekregen en dat op zo’n jonge leeftijd.’
Elisabeth lacht bitter. ‘Als ik jullie moet geloven geeft God iemand nooit meer dan die aankan. Misschien ben ik toch niet zo sterk als Hij denkt. Of misschien heeft Hij gewoon een hekel aan me.’
Charlotte legt haar arm om Elisabeth heen. ‘Dat geloof ik niet. Mijn God is er een van liefde en vergeving. Een die een venster opent als Hij ergens een deur sluit. Ik weet zeker dat het uiteindelijk allemaal goed zal komen. Daar bid ik dagelijks voor. Dat je in de toekomst nog veel gezonde kindjes zal krijgen met je geliefde. Gérard heet hij toch?’
Elisabeth knikt. Gérard. Hoe kan ze met hem verder als ze dit niet met hem kan delen? Als ze iedere ochtend dat ze naast hem wakker wordt weet dat er iemand ontbreekt in hun gezin? Wat als ze echt geen kinderen meer kan krijgen?
‘Wil je me even alleen laten hier?’
‘Natuurlijk. Neem zo lang als je nodig hebt. Ik wacht daar achter op je, op het bankje.’
Een week later kan Elisabeth de ziekenzaal verlaten. Langzaam maar zeker is ze weer deel gaan nemen aan de dagelijkse cyclus van gebeden en het bijwonen van de mis. Iedere keer als ze naar de schildering van Jezus kijkt bidt ze om een teken, een richting om op te gaan. Het blijft stil. Elisabeth praat veel met Charlotte, wat niet alle nonnen kunnen waarderen. Charlotte probeert Elisabeth duidelijk te maken dat niet iedereen dezelfde overtuigingen heeft in het geloof in God, dat het niet horen van Zijn stem niet betekent dat Elisabeth vervloekt is. Hoewel Elisabeths gevoel niet verandert, begint ze langzaam maar zeker wel te denken dat ze toch terug moet gaan naar Saint-Émilionom eerst Isabeau te vertellen wat er is gebeurd en later ook Gérard. Als Charlotte haar kan accepteren als een goed mens, dan moeten zij dat toch ook kunnen?
‘Elisabeth, je moet komen. Zuster Agnetha is er en heeft me gevraagd jou te zoeken. Ze heeft nieuws voor je.’ Charlotte komt de keuken in gerend, wat haar op verwijtende blikken van de andere nonnen komt te staan. ‘Voorzichtig zuster Charlotte, je loopt bijna een hete pan soep van de tafel!’
‘Sorry zuster, maar het is dringend. Elisabeth kom snel mee.’
‘Maar heeft ze niet gezegd waarom het dan zo dringend is?’ Elisabeth heeft moeite om Charlotte bij te houden. ‘Nou ja dringend. Haar gezicht stond heel ernstig en zuster Agnetha zei dat ik me niet moest laten ophouden. Dat klinkt wel dringend toch?’ Elisabeth gaat meteen wat langzamer lopen, om zo ook op adem te kunnen komen. ‘Dat klinkt niet alsof het op een paar minuten aankomt Charlotte. Ik ben nog niet de oude, weet je nog?’
Charlotte kijkt haar verschrikt aan, waarop Elisabeth begint te lachen. Ze is inmiddels gesteld geraakt op de spontane, energieke jonge zuster en vraagt zich regelmatig af waarom ze gekozen heeft voor het leven in het klooster. Uit sommige dingen die Charlotte zegt blijkt dat ze weliswaar gelooft, maar dat ze zeker ook aandacht heeft voor meer wereldse zaken. Lachend lopen ze naar de gemeenschappelijke ruimte, waar Agnetha zit te wachten. Als Elisabeth haar ziet, vergaat het lachen haar direct. Aan het ernstige gezicht ziet ze meteen dat het serieus is. ‘
Dag kind. Fijn om te zien dat je weer op de been bent,’ begroet Agnetha haar. ‘Charlotte wil je ons alleen laten? Ik wil Elisabeth graag onder vier ogen spreken.
‘Natuurlijk. Elisabeth als je me nodig hebt, ik ga naar het bankje.’ Elisabeth knikt haar dankbaar toe. De afgelopen weken is het bankje dichtbij het graf van haar kindje hun ontmoetingsplek geworden. Ze kunnen er redelijk ongestoord praten.
Als Charlotte vertrokken is, zucht zuster Agnetha diep. ‘Misschien heb je je afgevraagd waarom je nog niets van Dorothee hebt gehoord sinds je bevalling. Waarom ze nog niet is geweest om je op te halen bijvoorbeeld. Lieve kind daar is een reden voor en die is niet fijn. Ik zal er niet verder omheen draaien. Isabeau is ernstig ziek. Het begon met een verkoudheid, maar inmiddels heeft ze een longontsteking. De zorg voor Isabeau en natuurlijk voor Julien is heel zwaar voor Dorothee. Onze zus helpt haar inmiddels maar je zult begrijpen dat er weinig tijd is voor schrijven of voor reizen. ‘Wanneer gaat u terug? Dan ga ik met u mee om Dorothee te helpen.’
‘En om Isabeau te zien’ , denkt Elisabeth hier in stilte achteraan . Ze herinnert zich nog goed hoe fijn haar schoonmoeder het vond als ze haar voorlas. Dat zou ze nu weer kunnen doen. Agnetha zwijgt een hele tijd. Elisabeth wordt steeds zenuwachtiger. Waarom geeft ze niet gewoon antwoord?
‘Lieve kind, ik denk niet dat dit een goed idee is. Met alles wat er is gebeurd, is Dorothee ervan overtuigd dat je vervloekt bent. Dat alles wat ze eerder heeft gezegd over Gérard en jou, over twee geloven en dat dit niet goed kan gaan, klopt. Je kunt het haar niet helemaal kwalijk nemen toch?’ Agnetha kijkt haar onderzoekend aan.
‘Denkt u dat dan ook? Dat ik de reden ben dat mijn kindje er niet is en dat Isabeau nu ziek is?’ Elisabeth vraagt het aarzelend, bang voor het antwoord van de zuster. De non is weer even stil, Elisabeth hoort de rozenkrans rondgaan in haar handen.
‘Heb je een teken gehad van Onze Heer sinds je hier bent?’ Elisabeth schudt ontkennend haar hoofd.
‘Daar was ik al bang voor dat je dat zou zeggen. Maar ik kan niet anders dan tekenen zien. Je moeizame bevalling, een dood kind en nu Isabeau. Geen positieve tekenen dus. Ik kan het niet negeren lieve kind.’ De zuster kijkt Elisabeth verdrietig aan.
‘Dus u denkt ook dat ik vervloekt ben. Dat ik de familie alleen maar meer verdriet zal opleveren als ik terugga?’
Zuster Agnetha knikt haast onmerkbaar, bijna alsof ze dat niet wil.
‘Sorry, ik moet gaan. Ik wil even alleen zijn.’
Elisabeth verlaat de kamer en zonder dat ze vooraf heeft bedacht waar ze heen moet gaan, bevindt ze zich ineens in de stille kerk. Ze kijkt op naar de schildering van Jezus, in de hoop dat ze iets zal zien, een teken zal krijgen.
Hoe lang ze daar zit weet ze niet. Lang genoeg om door en door koud te worden en helemaal te verstijven. Ze schrikt op als Agnetha haar hand op Elisabeths rug legt en zegt dat bijna tijd is voor de volgende mis. Elisabeth staat op om verder naar achter te gaan zitten. Maar net als Charlotte naast haar komt zitten en haar vragend aankijkt, staat ze op en verlaat ze de kerk. Ineens weet Elisabeth het zeker: vergeving gaat ze hier niet vinden. Wie weet komt dat ooit, maar voor ze nog meer rampspoed over Gérard en zijn familie uitstort moet ze uit zijn leven verdwijnen. En er nooit meer in terugkeren.
Charlotte komt haar meteen zoeken na de mis en kijkt verbaasd naar de kleding die in nette stapeltjes op het bed ligt. ‘Wat is er aan de hand? Ga je naar huis? Wat heeft Agnetha gezegd? Is Gérard terug?’ Elisabeth zwijgt. Hoe moet ze Charlotte vertellen dat ze geen thuis meer heeft? Ze kan niet naar de wijngaard, maar terug naar Den Haag naar haar tante wil ze ook niet. Dat is de eerste plek waar Gérard haar zal komen zoeken en hoe kan ze hem dan weerstaan? Maar ze kan niet anders, ze wil niet nog meer ellende veroorzaken.
‘Je maakt me bang Elisabeth, wat is er aan de hand?’
‘Het is Isabeau, ze is ziek. En zuster Agnetha heeft me laten inzien dat het door mij komt. Dat het mijn schuld is dat de familie zoveel moet doorstaan. Dus ik kan niet terug. Nooit meer.’
‘Maar hoe kan je dat nou denken! Dat is echt…’ voor Charlotte haar gedachte kan afmaken komt zuster Agnetha binnen.
‘Je bent aan het pakken zie ik. Waar denk je heen te gaan?’ Agnetha klinkt enigszins dreigend. Ineens weet Elisabeth waar ze naar toe kan. ‘Ik ga naar Parijs. Naar de familie van mijn vader. U begrijpt vast dat ik niet meer naar de wijngaard terug kan. En als ik naar Den Haag ga, dan is dat de eerste plek waar Gérard heen zal gaan. Mijn tante kan hem vertellen dat hij me niet moet komen zoeken. Daar zal ze weinig moeite mee hebben denk ik.’
Agnetha kijkt haar peinzend aan.
‘Dat klinkt als een goede oplossing. En wie weet, als er genoeg tijd verstreken is…’
‘Nee, dat risico kan ik niet nemen. Ik schrijf Gérard een brief, dat het niet werkt tussen ons. Dat hij me niet moet gaan zoeken.’
‘Maar Elisabeth…’
‘Nee Charlotte, ik weet het zeker. Ik had moeten luisteren. Naar mijn tante, naar Dorothee, naar Agnetha. Ze hebben me allemaal gewaarschuwd. Ik moet mijn eigen pad zoeken. Mijn vaders familie kan me vast helpen, een frisse start.’ Ze omhelst Charlotte stevig. ‘Ik ga je wel missen. Mag ik je nog eens op komen zoeken?’
‘Natuurlijk. Altijd. En ik zal zijn grafje verzorgen. We vergeten hem niet.’
Agnetha kucht. ‘Morgenochtend na de eerste mis kunnen we vertrekken Elisabeth. Ik breng je naar je familie in Parijs. Onderweg kunnen we het nog hebben over wat je hen vertelt en wat je Gérard laat weten.’
‘Dank u wel zuster. Voor alles.’
‘Graag gedaan lieve kind. Kom Charlotte, we laten Elisabeth inpakken en slapen. Ze is nog altijd niet helemaal hersteld.’
© Astrid Habraken – alle rechten voorbehouden. Madame Bonheur – een Haagse roman verschijnt in 2023 in eerste versie in feuilletonvorm. Iedere aflevering is gecorrigeerd, schrijf- en tikfouten voorbehouden. In 2024 zal een complete, waar nodig herschreven versie verschijnen in boekvorm. Fysiek, dan wel als e-book.
0 reacties