
‘Hé, ben je daar eindelijk weer?’
Elisabeth probeert haar ogen te openen en te kijken naar de vrouw die zo vriendelijk klinkt. Ze heeft niet het idee die stem eerder gehoord te hebben in het klooster. Zouden ze haar naar het ziekenhuis gebracht hebben? Het laatste dat ze zich herinnert is een pijn die haar open leek te scheuren. Ze weet nog dat ze dacht dat het te vroeg was voor de baby om geboren te worden. Haar handen gaan naar haar buik, maar waar ze hoopt de vertrouwde bult te voelen waar haar kindje groeit, voelt ze niets.
‘Baby’, Elisabeth wil het uitroepen, maar zelfs daar heeft ze geen kracht voor. Er komt alleen maar een zachte kreun uit haar.
‘Rustig maar lief kind, rustig. Hier, ik help je even omhoog, dan kun je wat drinken. Dan gaat praten misschien wat beter…’ Sterke armen onder haar oksels, Elisabeth kreunt opnieuw.
‘Ja dat zal wel pijn doen. De dokter heeft je moeten hechten na…’
Na wat? Elisabeth heeft haar ogen inmiddels open en ziet dat ze toch in de ziekenzaal van het klooster is. Ze probeert de non te herkennen die zo vriendelijk voor haar is, maar ze heeft moeite om scherp te zien.
‘Hier, neem voorzichtig een slokje. Je bent zo lang buiten bewustzijn geweest, alles moet weer opstarten.’
‘Baby?’, vraagt Elisabeth opnieuw.
‘Ik ga zuster Agnetha voor je halen.’ De non verdwijnt en Elisabeth sluit haar ogen en voelt al snel hoe ze weer wegzakt.
Als ze haar ogen opent, zit zuster Agnetha aan haar bed, haar hand ligt troostend op die van Elisabeth.
‘Baby’ fluistert Elisabeth opnieuw en weer wil ze haar hand naar haar buik brengen. Het lukt haar niet om Agnetha’s hand op te tillen.
‘Ach lieve kind, wat een droevig nieuws moet ik je brengen. De baby… de baby is dood geboren. Het spijt me zo verschrikkelijk.’ Elisabeth wil huilen en schreeuwen, maar ze voelt hoe ze weer wegzakt in het zwart.
Hoe lang ze dit keer weg is geweest weet Elisabeth niet, maar als ze wakker wordt ziet ze opnieuw het vriendelijke gezicht van de voor haar onbekende non.
‘Ik hoorde dat zuster Agnetha je heeft verteld over je arme baby. Je hebt niets fout gedaan, dit gebeurt soms.’
Elisabeth draait haar hoofd weg. Ze heeft alles fout gedaan en dit is Gods manier om haar dat te laten weten. Vergeving heeft ze dus niet gekregen. Hoe moet ze nu verder, kan ze ooit Gérard nog onder ogen komen? Elisabeth voelt een traan over haar wang lopen.
‘Zal ik zuster Agnetha voor je halen? Ik begreep dat ze wacht met terugreizen naar Bordeaux tot jij wakker werd.’
Elisabeth reageert niet. Wat maakt het uit wie er hier naast haar zit? Haar baby is er niet meer. Daar gaat zuster Agnetha niets aan veranderen.
‘Elisabeth?’
Ze blijft stil. De non staat op en loopt weg, Elisabeth verdrietig achterlatend.
‘Ik ben blij dat ik je nog even kan spreken lieve kind.’ Elisabeth schrikt, ze moet weer zijn weggedommeld na het vertrek van de non.
‘Na de mis ga ik terug naar Bordeaux, maar ik wilde je graag nog even zien en spreken.’ Agnetha streelt even over Elisabeths haren en gaat dan weer zitten. Ze heeft een zorgelijke blik.
‘Was het een jongetje?’ Elisabeths stem klinkt beverig.
Agnetha knikt.
‘Wat is er precies gebeurd? Hoe lang lig ik hier al? Het laatste dat ik me kan herinneren is dat ik een soort kramp voelde.’ Elisabeth voelt de tranen weer komen. Maar ze wil weten waarom haar zoontje hier nu niet is.
‘Dat was het begin van je bevalling. We weten niet precies wanneer die is begonnen. Je bent flauwgevallen in de gang en daar heeft zuster Charlotte je gevonden. Ze was net gearriveerd. Je hebt een heel zware bevalling gehad. Kun je je er iets van herinneren?’
‘Ik herinner me vooral veel pijn’, Elisabeths stem klinkt bibberig. ‘Maar ik weet niet meer waar het was. Ik herinner me dat ik moest gaan persen, dat zei iemand tegen me?’
‘Ook weer zuster Charlotte. Ze heeft veel ervaring met bevallingen. Maar je verloor heel veel bloed, heel snel. En de baby lag in stuitligging, dat maakte het niet makkelijker. Toen de arts eindelijk kwam heeft hij de baby gehaald. Helaas was hij er te laat om nog iets voor je arme kindje te kunnen doen.’
Elisabeth probeert het zich allemaal te herinneren, maar buiten de pijn en de aanmoediging om te persen komt er weinig terug.
‘Er is nog iets dat je moet weten. De arts is bang dat je geen kinderen meer kunt krijgen. Hij heeft de placenta moeten verwijderen, omdat die niet vanzelf uitgestoten werd. Daarbij is je baarmoeder beschadigd. Hij weet het niet zeker, maar…’
Elisabeth zou er veel voor over hebben om weer weg te kunnen zakken en dit allemaal niet te hoeven horen. Maar juist nu is ze klaarwakker en komt alles wat Agnetha zegt bij haar binnen.
‘Je moet nog een tijdje rustig aan doen lieve kind. Als je uit bed probeert te komen zul je merken dat je heel zwak bent. Het had niet veel gescheeld of jij was er ook niet meer geweest.’
‘Dat was misschien beter geweest.’ Elisabeth schrikt er zelf van dat ze dit hardop heeft gezegd.
‘Dat voel je nu misschien zo. Maar dat gaat over lieve kind. Weet je nog wat ik zei? God geeft je nooit meer dan je aankunt.’
Elisabeth weet niet wat ze daarop moet zeggen. De afgelopen maanden heeft ze alles gedaan volgens de regels van het klooster, maar wat heeft dat haar gebracht? Elisabeth kijkt op als ze iemand aan hoort komen. Het is opnieuw de haar nog onbekende non.
‘Ach, daar is zuster Charlotte. Ik moet gaan, het is tijd voor de mis. Daarna moet ik echt terug naar Bordeaux. Ik kom snel terug om je op te zoeken. En ik zal Dorothee vragen om je te schrijven hoe het op de wijngaard gaat.’
Voor Elisabeth nog iets kan zeggen, is zuster Agnetha vertrokken.
In de dagen die volgen, krijgt Elisabeth langzaam haar krachten terug. Daarmee komen ook de herinneringen aan de bevalling naar boven. De nonnen, de arts, maar ook het geluid van een huilende baby.
‘Charlotte, was jij erbij toen mijn baby geboren werd?’ vraagt ze na een week aan de vriendelijke non. Die schudt ontkennend haar hoofd.
‘Zuster Agnetha heeft gezegd dat hij dood geboren is. Maar ik denk echt…’ Ze twijfelt, ze was zelf bijna dood door het bloedverlies. Kan ze zich het huilen verbeelden?
‘Wat denk je Elisabeth?’
‘Ik kan me het huilen van de baby herinneren. Tenminste dat denk ik. En ik denk ook dat ik hem zijn armpjes heb zien bewegen. Maar Agnetha heeft gezegd dat hij dood geboren is.’
‘Ik was er niet bij, alleen Agnetha en de arts waren erbij toen je baby’tje geboren werd.’ Charlotte kijkt haar ernstig aan. ‘Morgen komt de arts om te kijken hoe het met je gaat. Je kunt het hem vragen.’
‘Wil jij er dan bij zijn? Ik vertrouw mijn eigen geheugen niet helemaal.’
‘Natuurlijk.’
De volgende dag heeft Elisabeth een zenuwachtig gevoel. Die nacht heeft ze gedroomd over de bevalling. In haar droom hoorde ze de baby niet alleen huilen, ze zag hem ook duidelijk met zijn armpjes zwaaien. Ze is ervan overtuigd dat het geen droom is, dat haar baby geleefd heeft. De enige die haar dit kunnen vertellen zijn Agnetha en de arts. Pas aan het einde van de middag komt de arts binnen, vergezeld door Charlotte. Ze herkent hem uit haar droom, wat haar sterkt in haar gedachte dat de rest van haar droom ook waar is.
‘Zo meisje, ik ben blij om te horen dat je al wat aangesterkt bent. Ben je al uit bed geweest?’
‘Twee keer. De eerste keer heel kort, de tweede keer al iets langer. Zuster Charlotte zorgt goed voor me.’
‘Mooi, heel goed. Ik heb begrepen dat verder alles goed geneest. Dan is er geen reden meer om je bedrust voor te schrijven. Doe het rustig aan. Maar niet te rustig. Ik zal nog even overleggen met de hoofdzuster.’ De arts draait zich al om en wil weer weggaan. Charlotte kucht en houdt hem tegen. De arts kijkt haar verbaasd aan.
‘Excuses, maar Elisabeth heeft nog een belangrijke vraag aan u.’
‘En die is? Kom, vooruit ermee ik heb niet heel veel tijd.’
Elisabeth aarzelt. Charlotte knikt haar bemoedigend toe.
‘Ik vroeg me af monsieur, , ik blijf nadenken over alles wat er gebeurd is. Ik herinner me het gehuil van een baby. En ik heb gedroomd over zijn zwaaiende armpjes. Weet u het zeker?’
‘Weet ik wat zeker? Of de baby dood geboren is? Ik heb meer dan dertig jaar ervaring met het op de wereld zetten van kinderen. Het verschil tussen een dood kind en een levend kind is nogal evident. Dus ja, ik weet het zeker. Je was zelf bijna doodgebloed, het is niet gek dat je dan dingen ziet of hoort die er niet zijn. Nou, hopelijk haal je je verder niets in je hoofd. Ik moet weg. Beterschap.’ De arts loopt met ferme passen naar de kamer van de hoofdzuster, Elisabeth verdwaasd achterlatend. Ze voelt de tranen weer prikken achter haar ogen.
‘Nou ja. Wat ontzettend onfatsoenlijk!’ Charlotte loopt driftig achter de arts aan.
Een paar minuten later komt ze terug, nog altijd boos. Ze gaat naast het bed zitten en streelt Elisabeths hand, in een poging haar te troosten.
‘Sorry Elisabeth, dat je dit moest doorstaan. Hij had op zijn minst wat meer uitleg kunnen geven. Beleefd kunnen zijn en niet zo onmenselijk. Dat zou niets veranderen aan het overlijden van je kindje, maar toch.’
‘Dank je wel Charlotte, dat je er steeds bent. Ik voel me zo alleen in dit alles.’
‘Weet je zeker dat ik niet iemand voor je kan schrijven? Iemand die je hier kan komen troosten? Je familie, de vader…?’
Elisabeth is even stil. Als ze iemand hierover zou vertellen, dan is alles voor niets geweest. Erger nog, ze voelt aan alles dat God haar nog niet vergeven heeft. Hoeveel meer gaat er nog gebeuren als ze teruggaat naar de wijngaard?
‘Nee, er is niemand. Maar je kunt wel iets voor me doen. Als ik weer op de been ben, kun je me dan naar de begraafplaats brengen? Naar zijn grafje?’
‘Natuurlijk. Maar pas als je echt bent aangesterkt. Als je nu ziek wordt, of een infectie krijgt, dan weet ik niet of je daar overheen komt.’
Opnieuw denkt Elisabeth dat dit niet het ergste zou zijn dat kan gebeuren, dan hoeft ze niet meer na te denken over hoe het nu verder moet.
© Astrid Habraken – alle rechten voorbehouden. Madame Bonheur – een Haagse roman verschijnt in 2023 in eerste versie in feuilletonvorm. Iedere aflevering is gecorrigeerd, schrijf- en tikfouten voorbehouden. In 2024 zal een complete, waar nodig herschreven versie verschijnen in boekvorm. Fysiek, dan wel als e-book.
0 reacties