
In de twee dagen die volgen, heeft Elisabeth moeite om niet uitgebreid van iedereen afscheid te nemen. Als ze naar de Jumelets zou gaan, zou ze om de drie weken een weekend teruggaan naar de wijngaard. Alleen Dorothee weet dat ze hier zeker een half jaar niet zal komen. Hoe lang zou ze na de bevalling eigenlijk nog in het klooster moeten blijven? Als ze eenmaal bevallen is van haar kindje, zou ze er dan weer uitzien zoals nu? Elisabeth voelt even aan haar buik. Hoe lang zou het nog duren voor er iets aan haar te zien is?
‘Ben je niet lekker?’ Isabeau is de keuken binnengekomen en haalt Elisabeth uit haar overpeinzingen.
‘Ik voel me prima hoor, hoezo?’
‘Je staat zo over je buik te wrijven. Ik dacht misschien ben je misselijk. Of is het die tijd van de maand?’ Isabeau kijkt haar vragend aan.
‘Nee eh, dat duurt nog even. Er is niets, ik was aan het nadenken over wat ik allemaal nog in moet pakken voor morgen.’
‘Maak je geen zorgen, als je iets vergeet komt Dorothee het gewoon brengen. Ik maak nog even thee voor je, met extra suiker. Je ziet zo bleek, volgens mij eet je niet genoeg.’
‘Je moest eens weten’ denkt Elisabeth, terwijl ze naar Isabeau glimlacht.
De volgende ochtend is Elisabeth al vroeg wakker. Ze kijkt naar haar tas die klaarstaat, vol met kleding. Volgens Dorothee hoeft ze dat allemaal niet meer mee te nemen. ‘Alles zal toch snel te klein zijn, als je buik eenmaal gaat groeien.’ Ze haalt er nog wat kleding uit, zodat de tas wat minder uitpuilt. Zo hoeft ze ook aan Isabeau niet uit te leggen waarom ze zoveel meeneemt als ze binnenkort al weer langskomt.
‘Binnen’, zegt ze bij het horen van geklop op de deur. Dorothee komt de kamer binnen.
‘Ben je er klaar voor? Dan breng ik je zo na het ontbijt naar het station.’ Elisabeth knikt. Dorothee draait zich om en wil de deur weer sluiten. Dan kijkt ze nog even naar Elisabeth.
‘Ik vind het dapper van je Elisabeth. Jij hebt dit ook niet gewild. Dit is de enige manier om alles weer goed te maken, om nog een toekomst te hebben met Gérard. En als jullie eenmaal getrouwd zijn dan…’
‘Ik weet het allemaal wel Dorothee. Het helpt alleen niets, het maakt het niet makkelijker. Ik wil me graag nog even voorbereiden op het afscheid van Isabeau. Dus ga nu maar, ik kom zo.’
Een uurtje later staan ze op de binnenplaats, Isabeau, Elisabeth en Dorothee. Het kost Elisabeth moeite om niet in huilen uit te barsten. Isabeau merkt het en omhelst haar.
‘Ach lieverd toch, je gaat het vast heerlijk hebben bij de familie Jumelet! Lekker met de kinderen op pad, een betere afleiding is er niet. Voor je het weet zijn de drie weken voorbij en wil je niet eens hier naartoe. Waar alles je herinnert aan Gérard.’ Nu is het Isabeau zelf die begint te huilen.
Elisabeth moet er zelfs even om glimlachen. ‘Over drie weken ben ik hier Isabeau. Dit is niet alleen de plek die me aan Gérard herinnert, het is de plek waar jij woont. Een plek voor mooie herinneringen, hoe kort ik hier ook pas ben.’
‘Je bent altijd welkom hier Elisabeth, dit is nu ook jouw thuis. Kom, ga nu maar, je zou nog gaan denken dat er iemand dood is met al dat gehuil.’ Isabeau laat haar los en helpt haar de auto in. Dorothee start de auto en ze vertrekken. Isabeau zwaait ze na. Elisabeth kijkt nog lang achterom, ook als ze Isabeau al lang niet meer ziet staan. De rit naar Bordeaux verloopt verder in stilte. Elisabeth heeft geen behoefte aan nog meer goede raad van Dorothee, die dit aan lijkt te voelen en verder niets meer zegt. Eenmaal bij het station aangekomen, zoekt Dorothee een plek om de auto te parkeren.
‘Je hoeft me niet naar het perron te brengen hoor. Tenzij je zeker wilt weten dat ik weg ben natuurlijk.’
Dorothee zucht. ‘Misschien denk je dat ik dit fijn vind, dat je nu een tijd weg bent. Maar dat is niet zo Elisabeth. Ik had liever gehad dat je nu gewoon naar de Jumelets ging. Of dat Gérard er was en jullie samen jullie probleem konden oplossen. Ik heb genoeg aan mijn eigen ellende. Zo goed gaat de revalidatie van Julien niet. Maar daar heb jij geen weet van, want je bent te druk met jezelf.’
Daar heeft Dorothee een punt, ze heeft inderdaad weinig aan Julien gedacht of gevraagd hoe het met hem ging.
‘Ik wil mijn zus graag nog even zien, daarom loop ik met je mee. Zo vaak zie ik haar namelijk ook niet. Dus als je het niet erg vindt…’ Inmiddels heeft Dorothee de auto geparkeerd en maakt aanstalten om uit te stappen.
‘Sorry Dorothee. Ik waardeer echt wel wat je voor me doet. Als jij er niet was geweest, dan weet ik niet wat ik had gedaan.’
‘Dan had je voorlopig niet eens geweten dat je zwanger was en was mevrouw Jumelet er waarschijnlijk achter gekomen. Met alle gevolgen van dien. Kom, tijd om te gaan. Voor jullie de trein missen.’
De treinreis naar Parijs verloopt veelal in stilte. Zuster Agnetha vertelt af en toe wat over wat er in het klooster van Elisabeth verwacht zal worden. ‘We leven volgens de regels van Benedictus. Een balans tussen bidden en werken. Iedereen draagt zijn steentje bij. Je zult misschien wat meer afgeschermd worden van de jongste nonnen, de novices. Zodat je ze niet kunt beïnvloeden. Dat begrijp je misschien wel?’
Elisabeth knikt. Ze kan zich nog niet voorstellen waarom iemand vrijwillig zou kiezen de rest van haar leven in een klooster door te brengen. Zonder de liefde van een man of een familie. Zou een groep nonnen dat gevoel kunnen vervangen? Of is het de liefde voor God die dat doet? Elisabeth aarzelt of ze dit aan zuster Agnetha zal vragen, maar besluit om dit niet te doen. Ze wil niet ondankbaar lijken, of Agnetha beledigen. Zij is niet alleen ingetreden, ze is zelfs de moeder-overste.
Eenmaal aangekomen in Parijs is er dit keer geen tijd om door de stad te dwalen. Zuster Agnetha heeft al verteld dat ze nog twee novices op gaan halen bij een kerk. Vanaf daar nemen ze een auto naar het klooster in Vauhallan. Ze wandelt in een pittig tempo naar de kerk toe, zodat Elisabeth weinig tijd heeft om naar de stad te kijken waar ze zoveel van houdt. Eenmaal bij de kerk maant Agnetha haar vanaf nu zoveel mogelijk stil te zijn.
‘Denk aan wat ik je vertelde. Wij benedictinessen zijn vaak stil, zodat er voldoende tijd en ruimte is voor contemplatie. Dat gaat niet samen met al te veel praten. Als je iets nieuws leert, laat een oudere non je zien hoe het moet gebeuren.’
Het is een groot contrast met het werken op de wijngaard, waar het eigenlijk nooit stil was. Als ze niet met Gérard aan het praten was, dan praatte ze wel met een van de andere plukkers. Maar misschien is het ook wel fijn, denkt Elisabeth. Op deze manier krijgt ze vast minder lastige vragen over haar situatie.
In de kerk worden ze woordeloos ontvangen door een van de oudere nonnen. Die gebaart hen mee te lopen en brengt ze naar de keuken. Ze eten in stilte een eenvoudige maaltijd, na een door Agnetha uitgesproken gebed. Daarna neemt de non ze mee naar de tuin.
‘De novices wachten daar op jullie. Ze kunnen niet wachten om aan hun leven in Vauhallan te beginnen. Jij vast ook niet kind?’
Elisabeth schrikt bijna van de woorden, hoe zacht de non ze ook uitspreekt. Onzeker over wat ze moet zeggen, knikt ze even kort. In de tuin hoort ze af en toe gemompel. Blijkbaar mag hier wel gepraat worden, al is het zachtjes.
‘We leggen geen eed van totale stilte af’, fluistert Agnetha haar toe. Ze heeft Elisabeths verbazing vast gezien. Elisabeth bloost.
‘Wees maar niet bang, je went er vanzelf aan. Kijk goed naar de anderen, vooral naar de oudere nonnen. Dan komt alles vanzelf goed.’
Daar heeft Elisabeth zo haar twijfels bij. Aan het tijdelijke leven in het klooster zal ze vast wennen, maar of alles daarna goed zal komen? Ze gaat er haar best voor doen en hopen op vergeving.
‘Denkt u dat ik het merk? Dat God me vergeven heeft bedoel ik?’
Zuster Agnetha glimlacht. Elisabeth ziet nu pas hoe jong ze nog is.
‘Dat weet ik wel zeker lieve kind. Kom, we halen de novices op en dan gaan we. Het is nog wel even naar Vauhallan en ik wil er graag voor de avondmis zijn.’
Het laatste deel van de weg naar het klooster heeft veel hobbels en kuilen. . Elisabeth voelt hoe ze steeds misselijker wordt. Ze sluit af en toe haar ogen, om niet steeds de nieuwsgierige blik van de novices te voelen. Ze vragen zich vast af waarom Elisabeth niet in habijt is. Maar ze vragen haar niets. Af en toe fluisteren ze iets naar elkaar, maar wat dat kan Elisabeth niet horen. Na wat voelt als een dag, komen ze dan eindelijk in Vauhallan aan. Zuster Agnetha gaat ze voor naar de kerk, want ze zijn net op tijd voor de avondmis.
Het eerste dat Elisabeth ziet als ze de kerk inkomt, is een koepel met daarin een schildering van Jezus. Ze kan later niet uitleggen waarom, maar ze heeft het gevoel alsof Hij met zijn uitgestrekte armen zegt ‘je bent welkom hier’.
‘Misschien komt het dan toch allemaal goed kleintje’ fluistert ze, terwijl ze haar hand op haar nog altijd platte buik legt.
Al snel went Elisabeth aan het vaste ritme van het klooster. Ze werkt meestal in de keuken en het ziekenhuis, waar veel oudere nonnen werken. In de keuken wordt weinig gepraat, het is vooral het geluid van lepels die in pannen roeren dat je hoort. In de ziekenzaal is het anders, daar wordt regelmatig een praatje gemaakt. Er liggen niet alleen nonnen, maar ook dorpsbewoners die langer zorg nodig hebben. Net als Julien dus. Hoe zou hij het vinden in de ziekenzaal? Wanneer zou hij naar huis mogen?
Elisabeth gaat net als de andere nonnen zeven keer per dag naar de mis. Ze zorgt dat ze altijd de schildering van Jezus kan zien. Van de mis en de gebeden krijgt ze weinig mee. Ze leest de bijbel en geniet van sommige van de verhalen. Maar echt dichter tot God komt ze voor haar gevoel niet. Na enige tijd wordt ze gedoopt en mag ze zich katholiek noemen. Het verandert haar gevoel niet.
Af en toe krijgt ze een brief van Dorothee, die inmiddels de Jumelets heeft bezocht en hen heeft laten weten dat Elisabeth onverwacht terug moest naar Nederland. ‘Ze hebben al een nieuwe gouvernante en sturen beterschapswensen voor je tante. Ik heb ze verteld dat zij ernstig ziek is.’ In de volgende brief schrijft Dorothee over Isabeau. ‘Ze mist je ontzettend. Het is een geluk bij een ongeluk dat ze zelf te zwak is om te reizen, anders zou ze je achterna reizen. Dat ik hier dan alles alleen kan doen vergeet ze maar.’ Elisabeth glimlacht om de laatste opmerking, ‘typisch Dorothee’ denkt ze. Zelf heeft ze weinig tijd om brieven te schrijven, als ze schrijft is het meestal naar Dorothee en een enkele keer naar Gérard. Het zijn korte brieven, die vooral gaan over de boeken over het geloof die ze leest. In de brieven van Gérard die Dorothee doorstuurt, maakt hij hier soms een opmerking over en vraagt hij naar de kinderen en of ze niet vaker en langer kan schrijven. Ze vraagt zich af wat Dorothee hem heeft verteld, want hij vraagt nooit naar de gezondheid van tante Sophia. Misschien vond ze het beter hem niets te zeggen, uit angst dat hij dan direct een boot naar Nederland zou boeken.
Naarmate de weken overvloeien in maanden en Elisabeth haar buik ziet groeien, groeit ook haar gevoel voor haar nog ongeboren kindje. De paar momenten per dag dat ze alleen is, praat ze met hem. Elisabeth is ervan overtuigd dat het een jongetje is. Waarom, dat kan ze niet zeggen. Ze krijgt meer en meer het gevoel dat het onmogelijk zal zijn om haar kindje ter adoptie af te staan. Niet te weten hoe hij eruit zal zien, erbij te zijn als hij leert lopen en praten. Ze schrijft er in haar brieven aan Dorothee over, die steevast antwoordt dat er geen sprake van kan zijn dat ze het kind houdt. ‘Denk aan de schande voor de familie. Niet alleen die van ons, ook die van je oom en tante. Je kunt nergens meer terecht als je zelf je kind gaat opvoeden.’ Diep van binnen weet Elisabeth dat Dorothee gelijk heeft. Maar toch blijft ze bidden op een ingeving, een oplossing die ervoor zorgt dat ze samen met Gérard dit kindje op kan zien groeien.
© Astrid Habraken – alle rechten voorbehouden. Madame Bonheur – een Haagse roman verschijnt in 2023 in eerste versie in feuilletonvorm. Iedere aflevering is gecorrigeerd, schrijf- en tikfouten voorbehouden. In 2024 zal een complete, waar nodig herschreven versie verschijnen in boekvorm. Fysiek, dan wel als e-book.
0 reacties