
De hele weg naar Bordeaux hoort Elisabeth de woorden van haar tante Sophia. ‘Hij hield nog van je, dat kon ik aan alles zien. Met jouw vertrek was zijn kans op liefde uit zijn leven verdwenen. Dat zei hij. Geloof me lieve, dat gevoel zat heel diep. Dat gaat niet zo maar voorbij.’ Maar haar tante had Gérard niet gezien, lachend en spelend met het kind. Dat zo op hem leek… Ze had gedacht dat hij haar toch vergeten was, dat hun liefde niet meer was dan een jeugdliefde. Ze schudt haar hoofd, alsof ze de gedachten die haar plagen zo kan verdrijven. Er is maar één manier om antwoord te vinden op de vraag of hij nog van haar houdt. Of er nog een kans voor hen samen is.
Als ze vroeg in de avond bij Jeanne aanbelt, vliegt de deur vrijwel direct open.
‘Stond je achter de deur op me te wachten?’ lacht Elisabeth.
‘Wat duurt zo’n dag lang, als je op bezoek wacht. Ik had je al veel eerder verwacht! Kom snel binnen, na zo’n lange reisdag heb je vast behoefte aan wat te eten. En een goed glas wijn. Maar ik moet je ook wat vertellen, over je favoriete wijnboer. Of mag ik hem niet meer zo noemen?’
Elisabeth moet na de lange dag in de auto moeite doen om de stortvloed aan woorden die Jeanne over haar uitstort te kunnen volgen.
‘O sorry lieve Elisabeth, ik zie dat je moe bent. We kunnen ook morgen…’
‘Nee hoor, als ik me even opfris gaat het wel weer. Zet ik de koffer in de logeerkamer neer?’ Ze heeft het nog niet gevraagd of Jeanne pakt de koffer van haar over en gaat haar voor de logeerkamer. ‘Deze is voor jou, zo lang je wil blijven. Ik maak me uit de voeten, ik zie je wel verschijnen als je er klaar voor bent.’
Een kwartier later voegt Elisabeth zich weer bij haar achternicht, die duidelijk niet kan wachten om haar iets te vertellen. Elisabeth kijkt om zich heen. Ze is hier pas een keer eerder geweest en al was het een van de moeilijkste weken van haar leven, het appartement voelt ontzettend vertrouwd. ‘Vertel het maar Jeanne, voor je zo nog ontploft.’
Jeanne schenkt eerst hun wijnglazen vol en gebaart dat Elisabeth vooral wat te eten moet pakken. ‘Nadat jij me gebeld had, ben ik ieder weekend naar de wijngaard geweest’, begint haar nicht. ‘Maar Gérard zag ik steeds niet. Er werd wel op het land gewerkt, maar eigenlijk alleen door jonge mensen. Ook Dorothee zag ik niet. De derde keer besloot ik zo brutaal te zijn om het te vragen. Een van de landwerkers vertelde mij dat Gérard op reis is en dat Dorothee met haar man naar het ziekenhuis was. Maar of ik misschien hun zoon wilde spreken als ik voor zaken kwam.’
Elisabeth kijkt haar verbaasd aan. ‘Wanneer zou Dorothee dan zwanger zijn geweest? Voor Juliens ongeluk hebben ze lang geprobeerd zwanger te worden. Maar dat is nooit gelukt. Met zijn dwarsleasie…
‘Ik was net zo verbaasd als jij. Ik verzon ter plekke een leugentje, dat ik hun wijn ergens had geproefd en dat ik kwam informeren of ze ook aan particulieren verkopen. Ze haalden de jongen erbij. En Elisabeth, o ik weet echt niet hoe ik dit moet vertellen.’
‘Zeg het maar gewoon, zo erg kan het toch niet zijn?’
Jeanne kijkt haar aan met een blik die Elisabeth niet kan duiden.
‘Lieverd, ik weet dat je hier liever niet aan terugdenkt of over wil praten, maar… nou ja, vooruit ermee. Heb je na de bevalling je overleden kindje gezien?’
Elisabeth voelt hoe ze wit wegtrekt. Hoe lang het ook al geleden is, aan die avond en nacht kan ze eigenlijk niet denken zonder het gevoel te hebben dat iemand haar uit elkaar trekt. Ze voelt de arm van Jeanne om zich heen en ziet haar een zakdoek aanreiken. Het duurt even voor ze kan antwoorden en dan volgt een aarzelend verhaal, vol pauzes.
‘Ik weet het niet zeker. Eigenlijk denk ik het niet. Ik heb alleen zijn grafje gezien, op de begraafplaats bij het klooster. Een anoniem grafje, zonder naam. Dat mocht niet volgens zuster Agneta, een doodgeboren kind een naam geven.’ Elisabeth schudt haar hoofd. Die avond is nog altijd een grote waas van pijn en verdriet.
‘Het spijt me zo Elisabeth, dat ik je hier weer aan laat denken. Maar ik heb er een reden voor. Een goede reden denk ik. Ik heb Etienne ontmoet die dag, de neef van Gérard. De zogenaamde zoon van Dorothee en Julien Alleen, nou ja hij lijkt sprekend op een jonge versie van Gérard. Ik heb maar een foto van hem gezien natuurlijk, maar toch. En dat niet alleen…’ Jeanne aarzelt even. ‘Hij heeft jouw reebruine ogen en jouw oogopslag.’
Elisabeth snakt naar adem en ziet alles zwart worden. Jeanne grijpt haar vast als ze van de stoel dreigt te glijden.
‘Ik snap dat dit een enorm schok voor je is. Maar wat ik je nu vertel, misschien zou er een verklaring voor kunnen zijn? Een die zuster Charlotte je kan geven?’
Elisabeth kijkt haar niet-begrijpend aan.
‘Je hebt toch een brief van haar gekregen, waarin ze schreef dat ze je iets wil vertellen? Ik heb haar gevonden, Charlotte dus. Alleen wilde ze me verder niets vertellen. Dat wil ze alleen persoonlijk aan jou doen. Maar wat als…’
‘Zeg het niet Jeanne. Ik wil er niet over nadenken.’
‘Maar als je dat zo zegt…’
‘Ja ik heb er aan gedacht, wat als Etienne mijn zoon is. Onze zoon. Ik heb er veel over nagedacht. Ik heb destijds aan de dokter gevraagd of mijn kindje echt dood geboren was. Ik dacht dat ik gehuil had gehoord. Maar hij verzekerde me dat ik me dat verbeelde. Dat ik bijna dood was en dat ik het me had verbeeld. Ik weet nog dat Charlotte hem erg bot vond. Dat hij me niet netjes behandelde. Volgens mij is ze nog achter hem aan gegaan.’
‘Ze komt morgen. Als je dat wil tenminste.’
‘Ik weet niet wat ik wil. Sinds ik het interview met Gérard heb gelezen, heb ik geen nacht meer goed geslapen. Ik droom van de tijd in het klooster, van Dorothee, van een huilend kind, van Gérard die me niet wil zien.’ Elisabeth staat op, ze is ineens doodmoe. ‘Ik weet wel dat ik er niet langer voor kan of wil weglopen. Charlotte is de enige die me antwoorden kan geven. Nou ja, en Dorothee. Maar dat is duidelijk niet de meest betrouwbare bron.’
De volgende middag ijsbeert Elisabeth door de woonkamer van het appartement. Jeanne heeft zich teruggetrokken op haar eigen kamer. ‘Dan ben ik dichtbij als je me nodig hebt, maar hebben jullie wel privacy.’ Als de bel gaat, vliegt Elisabeth naar de deur. Ze herkent Charlotte direct, ook al hebben ze elkaar bijna twintig jaar niet gezien. Ze heeft nog altijd iets jeugdigs over zich. Ze aarzelt even, hoe begroet je een zuster die je zo lang niet hebt gezien?
Charlotte maakt de keuze voor haar door haar te omhelzen. ‘Elisabeth, wat fijn om je te zien. Ik had eerlijk gezegd niet verwacht ooit nog wat van je te horen.’
Charlotte zegt het zonder verwijt. Elisabeth vraagt haar verder te komen. ‘Ik kon het eerder niet Charlotte, het spijt mij. Maar recent is er iets gebeurd waardoor ik van gedachten veranderd ben.’
‘Jeanne vertelde al zoiets. Is ze er ook?’
Elisabeth knikt. ‘Ze is boven. Maar nou ja, ik heb zelf ook nagedacht en als wat ik vermoed waar is, dan ben ik blij als ze er straks is. Dat ik niet alleen ben.’
Charlotte zucht diep en kijkt opgelucht. ‘Daar ben ik blij om. Zowel dat je zelf al bent gaan nadenken, maar ook dat Jeanne er voor je is. Er is een reden dat ik niet meer in Vauhallan ben, dat ik nu bij de Zusters van de Heilige Familie van Bordeaux ben. Ik wilde meer doen voor de situatie van arme vrouwen en kinderen na alles wat er in het klooster is gebeurd. Voorkomen dat meer meisjes overkomt wat jou is overkomen.’
Elisabeth weet even niet hoe te reageren en biedt Charlotte koffie aan, die ze accepteert. Terwijl Elisabeth koffie maakt, probeert ze haar bonzende hart te kalmeren. De herinneringen aan de tijd in Vauhallan komen in alle hevigheid boven, inclusief het gevoel dat ze in de ogen van God iets niet goed heeft gedaan. Alles wat ze sindsdien heeft bereikt lijkt ineens niet meer belangrijk. Ze blijft in de keuken wachten tot het water kookt, in de hoop dat ze wat rustiger wordt. Wat haar niet goed lukt.
Ze gaat terug naar de woonkamer, waar Charlotte een tijdje in haar koffie blijft roeren en er intens naar staart. Elisabeth blijft stil. Ze ziet dat het Charlotte ook moeite kost om hierover te praten. Dan begint ze haar verhaal.
‘Ik heb er altijd een naar gevoel aan overgehouden, aan het bezoek van de dokter aan jou, na je bevalling. Hij was onnodig hard tegen je, alsof jij iets fout had gedaan. Je weet vast nog dat ik het daar niet mee eens was. Ik ben achter hem aangegaan en zag hem toen in overleg met zuster Agnetha. Ik ving iets op over een baby en snel vertrekken. Maar toen zij mij zag, stopte ze direct het gesprek en wees naar mij. Ze vermeed me daarna zoveel mogelijk als ze in het klooster was. Ik mocht van haar ook niet meer in de ziekenzaal werken, volgens haar had ik geen goede invloed op de zieken. Wat ze eigenlijk bedoelde was dat ik de jonge meisjes te weinig indoctrineerde.’ Charlotte lacht, maar niet van harte. Ze pakt haar kopje weer op en neemt een slok. Het is bijna alsof ze zichzelf moed wil indrinken.
‘Je hoeft het jezelf niet kwalijkt te nemen.’
‘Dat moet ik wel lieve Elisabeth. Ik neem het mezelf nog steeds kwalijk dat ik toen niet meteen op onderzoek ben uitgegaan. Maar Agnetha werd door iedereen op handen gedragen en ik was maar een novice, een niemand. Ik was bang om mijn plek kwijt te raken. Terug naar huis kon ik niet, mijn moeder was zo blij dat er een mond minder te voeden was. En de schande voor de familie, als ik uit het klooster weggestuurd zou worden. Mijn zusjes zouden geen families vinden om voor te gaan werken. Laat staan dat ze met een goede man zouden kunnen trouwen. Maar toch. Ik had eerder moeten handelen. Mag ik je een ding vragen?’
‘Natuurlijk.’
‘Wil je me laten uitpraten, me niet onderbreken tot ik het hele verhaal heb verteld?’
Elisabeth knikt.
Het verhaal van Charlotte
In de jaren na jouw vertrek uit Vauhallan, heb ik zuster Agnetha zoveel mogelijk vermeden. Ik mocht niet meer in de ziekenzaal werken, maar het lukte me na verloop van tijd om op een andere manier de zieke mensen uit het dorp te helpen. Het liefst werkte ik buiten, ver van alle spiedende ogen van de andere zusters. Ze wisten allemaal dat zuster Agnetha mij had gewaarschuwd, al wist na verloop van tijd eigenlijk niemand meer waarom dat eigenlijk was gebeurd. Pas toen ging het me opvallen dat de zusters die veel in de ziekenzaal werkten, allemaal bij elkaar sliepen en weinig contact hadden met de rest van de bewoonsters van het klooster. Ze aten apart en zaten bij elkaar in de kerkzaal. Zij bleven me vermijden, maar langzaam maar zeker vergaten de andere zusters wat er was gebeurd.
Daardoor zag een van de oudere zusters er ook geen kwaad in mij steeds meer te leren over de geneeskrachtige werking van kruiden en planten uit de kloostertuin. Ze leerde me zalfjes te maken tegen stijve ruggen en thee tegen misselijkheid. Ik haalde boeken uit de kloosterbibliotheek over de werking van kruiden en zo leerde ik steeds meer zelf te maken. Haar middeltjes waren niet alleen bedoeld voor het klooster en de ziekenzaal. Ook de bewoners van het dorp kwamen regelmatig langs met hun klachten. Ik luisterde naar de klachten en paste de middeltjes van de zuster aan. Dat ging me steeds beter af. Toen de zuster overleed, nam ik haar rol over. Niemand maakte bezwaar. Zelfs de zusters uit de ziekenzaal niet. Zo lang ik maar zorgde dat ik niet zelf in de ziekenzaal kwam.
Dat lukte, tot begin 1968. Er was een nieuwe zuster ingetreden en zij wist niets van mijn verbanning uit de ziekenzaal. Ik was in de tuin aan het werk toen ze me in paniek kwam halen, dat ik nu moest komen omdat er een patiënt op de ziekenzaal doodging van de krampen. Ik dacht dat het wel mee zou vallen en keek intussen om me heen of er een andere zuster was die met haar mee kon lopen. Die was er niet en ineens begreep ik ook waarom: het was tijd voor de mis. Het gebeurde in die tijd regelmatig dat ik er een oversloeg. Het arme kind stond in tranen, dus ik besloot dan maar mee te lopen.
Eenmaal in de ziekenzaal begreep ik al snel wat er aan de hand was: de patiënt had geen krampen, ze was aan het bevallen. Ik stuurde de zuster direct naar het dorp om te dokter te halen en bleef zelf bij de jonge vrouw. Ik had vaak genoeg geholpen bij een bevalling om te weten dat de bevalling nog niet heel ver op weg was. De zusters uit de mis halen leek me daarom niet nodig, die zou voorbij zijn voor het kindje geboren zou worden. Ik praatte met de jonge vrouw, om haar gerust te stellen en haar af te leiden van de pijn. Ze vertelde over de namen die ze het kindje wilde geven, maar ook dat het geadopteerd zou worden. De vader wilde niet met haar trouwen en haar ouders zagen geen andere oplossing. Niet heel veel later kwamen de ziekenzusters terug, die mij meteen wegstuurden. ‘Als zuster Agnetha hiervan hoort, zet ze je het klooster uit, dat weet je toch?’
Dat dreigement maakte niet meer zoveel indruk op mij, ik had inmiddels gehoord van andere kloosterordes, die meer in de wereld deden. Maar om geen scene te krijgen aan het bed van de aanstaande moeder, vertrok ik. Twee dagen later zag ik zuster Agnetha, die me zoals gewoonlijk geen blik waardig gunde. Ze had een baby’tje in haar armen, dat zag en hoorde ik duidelijk. De kleine was duidelijk niet tevreden!
De volgende dag zag ik een nieuw kruisje op het kerkhof. Ik dacht er eerst niet over na, tot ik ’s middags de jonge vrouw huilend bij het kruisje zag. Zouden er in drie dagen tijd twee vrouwen bevallen zijn in de ziekenzaal? Ik probeerde me voor de geest te halen wie er nog meer in de ziekenzaal lagen, maar kon me geen tweede zwangere vrouw herinneren. De jonge vrouw bleef maar huilen en ik besloot naar haar toe te gaan. Ze herkende me en liet het toe dat ik haar troostte. Ze vertelde dat haar kindje doodgeboren was. Iets in mij schreeuwde ‘dit is te toevallig.’ Ik vroeg haar of ze zich iets kon herinneren van de bevalling, of ze haar baby had gezien of gehoord. Ze aarzelde, maar vertelde toen dat ze dacht dat ze haar baby had zien bewegen en had horen huilen. Het leek allemaal zo op jouw verhaal, lieve Elisabeth. En dit keer wilde ik niet wegkijken.
Toen de dokter de dag daarna kwam, heb ik hem opgewacht bij de ziekenzaal. Ik besloot hem dit keer niet aan te vallen, maar het te proberen door een beetje te bluffen. Toen hij naar buiten kwam, vroeg ik of hij een moment had. Dat zuster Agnetha bericht had gestuurd over de baby, dat die maar bleef huilen. Hij haalde zijn schouders op en zei bruusk dat dat heel normaal was voor een baby die bij de moeder wordt weggehaald. Om er aan toe te voegen ‘Dat zou Agnetha toch moeten weten na zoveel baby’s.’ Ik zei dat het bij deze baby erger leek, dat Agnetha zich zorgen maakte en of de baby wel echt gezond was. Hij keek me geïrriteerd aan. ‘Dat weet je pas als ze eenmaal opgegroeid zijn, maar er is geen reden om aan te nemen dat het niet zo is. Jonge moeder, geen complicaties. Nou kom, ik moet door. Ik heb geen tijd voor deze praatjes. En het meisje kan gewoon naar huis, die herstelt wel.’ Ik besloot nog een stapje verder te gaan, want ik wist nog niets zeker. ‘Welke van de twee?’ Verbaasd keek hij me aan. ‘Twee? Gaat het wel goed met jou?’ Hij mompelde nog wat en vertrok toen.
Toen wist ik het zeker: er was geen doodgeboren kindje. Nu niet tenminste. Maar hoe zat het dan bij jou? En was dit vaker gebeurd? De maanden daarna heb ik geprobeerd om duidelijkheid te krijgen, maar ik kwam niet verder. Ik werd weer nagekeken, de dokter heeft ongetwijfeld iets tegen de ziekenzusters gezegd. Op een ochtend kwam zuster Agnetha me opzoeken in de tuin.
‘Ik maak me zorgen om je. Ik hoor dingen… Laat ik het maar gewoon vragen. Ben je hier wel op je plek Charlotte?’ Ik moest er bijna om lachen. Die vriendelijke, bijna moederlijke toon, maar met een houding die zo kil was dat ik er bijna de rillingen van kreeg.
‘Zuster Agnetha, laat ik het dan ook maar gewoon vragen. Hoeveel vrouwen heeft u al verteld dat hun baby hier op het kerkhof ligt, in een graf met een kruis zonder naam? Terwijl die baby’s ergens anders opgroeien?’ Ik wist niet goed waar ik het lef vandaan haalde, maar ik kon me niet meer inhouden.
‘Ik dacht dat ik duidelijk was geweest Charlotte, dat je je hier buiten moest houden.’
Ze bevestigde niets, maar ze ontkende het ook niet. Voor mij was het de enige bevestiging die ik nodig had. ‘Wat ik niet begrijp, deze vrouwen zouden hun kind al opgeven voor adoptie. Waarom moet u ze nog meer verdriet doen? Waar verdienen ze dat aan?’
‘Als je dat niet begrijpt, dan ben je hier echt niet op je plek. Het lijkt me beter dat je een andere plek gaat zoeken. Ik ben niet harteloos, maar ik verwacht dat je hier binnen een half jaar weg bent. En onthoud: nog een verkeerde vraag en je kunt meteen vertrekken.’
‘En Elisabeths baby?’ Ik moest het vragen, ik voelde me zo ontzettend schuldig dat ik toen niet had doorgevraagd.
‘Elisabeth? Wie is dat?’
‘Door hoe ze reageerde, wist ik het zeker: ook jouw kindje was niet dood geboren. Daarom schreef ik je toen die brief. Ook al heb ik nooit een duidelijk antwoord gekregen. Toen niet tenminste. Toen zuster Agnetha overleed, is wel duidelijk geworden dat ze tientallen vrouwen heeft verteld dat hun kinderen doodgeboren zijn. Volgens haar was dit haar door God opgedragen. Om deze vrouwen te leren wat losbandigheid voor consequenties heeft.’
‘Losbandigheid? Gérard en ik hielden van elkaar! Dat dit nog niet bezegeld was deed daar niets aan af. Voor mij niet tenminste. Maar losbandig…’
‘Je hoeft je niet te verdedigen lieve Elisabeth. Ik heb inmiddels meerdere vrouwen gesproken, geen van hen was losbandig. En al waren ze dat geweest, dan nog had Agnetha geen enkel recht om zo’n enorme leugen te vertellen. Jullie stonden allemaal met je rug tegen de muur. Zuster Agnetha heeft op je ingepraat, gedaan alsof ze aan jouw kant stond. Dat is onvergeeflijk.’
Elisabeth staart stil voor zich uit.
‘Elisabeth… ik heb nooit definitief bewijs gevonden dat jouw kindje levend geboren is. Maar alles wijst er wel op.’
‘Maar waarom dan? Ik had al gezegd dat ik mijn kindje op zou geven.’
‘Ik heb er veel over nagedacht. Het kan zo zijn dat Dorothee haar zus gevraagd heeft of zij de baby niet kon adopteren. Een goede, katholieke vrouw, die door het noodlot zelf geen kinderen meer kon krijgen. En dan jij, ongetrouwd, van het verkeerde geloof…’
‘Maar niemand kan toch zo gemeen zijn? En Julien, die altijd zo lief voor me is geweest. Dat Dorothee dit zou kunnen doen vind ik al moeilijk te geloven, maar Julien? En hoe hebben ze dit geheim gehouden voor Isabeau? Of denk je… ’ Elisabeth voelt zich leeg en weet niet wat ze moet denken. Dorothee wilde haar ver weg hebben, dat wist ze. Maar dit?
‘Lieve Elisabeth, ik kan me niet voorstellen hoe dit voor jou moet voelen. Maar ik heb al meer van deze verhalen gehoord. Misschien had Dorothee dat ook gehoord. Of misschien heeft zuster Agnetha het wel zo voorgesteld en zag Dorothee het als een mooie oplossing. Die antwoorden kan ik je niet geven helaas.’
Elisabeth kan niet meer helder nadenken. De leugen is te groot om te bevatten, te ongelooflijk om zo snel door te dringen. ‘Ik moet hier over nadenken. Jeanne is al bij de wijngaard geweest en ze zei…’ Elisabeth schreeuwt het uit en begint te huilen. Charlotte kijkt haar verschikt aan en staat op. Maar voor ze Jeanne kan roepen, staat die al in de kamer. Terwijl Jeanne haar troost, licht Charlotte haar in. Elisabeth blijft maar denken aan wat haar nicht gisteren zei. ‘Hij heeft jouw reebruine ogen.’
© Astrid Habraken – alle rechten voorbehouden. Madame Bonheur – een Haagse roman verschijnt in 2023 in eerste versie in feuilletonvorm. Iedere aflevering is gecorrigeerd, schrijf- en tikfouten voorbehouden. In 2024 zal een complete, waar nodig herschreven versie verschijnen in boekvorm. Fysiek, dan wel als e-book.
0 reacties